1932

Column
door Paul Revis

Paul Revis

Het is 22 maart 1932, de honderdste sterfdag van Goethe.

In het operagebouw van Frankfurt, Goethes geboorteplaats, spreekt Albert Schweitzer een herdenkingsrede uit. Gezien de veelzijdige persoonlijkheid die hij herdenkt, zou men misschien verwachten dat het om een feestrede gaat. 

Het tegendeel is het geval: het wordt een sombere toespraak, vol waarschuwingen met het oog op een duistere toekomst. 1933, het jaar van Hitlers ‘Machtübernahme’ staat voor de deur. In de aanloop daarnaartoe ontwrichten de ‘bruin-hemden’ met vernielingen en straatgevechten de Weimar-republiek. Schweitzer heeft deze situatie voor ogen, als hij zijn gehoor toeroept: Geef het ideaal van het persoonlijk mensdom niet prijs, ook niet wanneer het indruist tegen de verhoudingen zoals die zich ontwikkeld hebben. (…) Blijf mensen met een eigen ziel! Word geen mensdingen, die zich een op de massa-wil afgestemde en daarmee in de maat bewegende ziel, laten aanmeten! 

Deze waarschuwing wordt in de wind geslagen. Als droevig teken daarvan, zal in 1945 het operagebouw waar Schweitzer deze rede hield, nog slechts een puinhoop zijn.

Onder een ‘persoonlijk mensdom’ verstaat Schweitzer mensen die onder eigen verantwoordelijkheid denken. Hij verwijst daarvoor naar de achttiende eeuw, de tijd van de ‘Aufklärung’ en zegt daarvan: ‘Toen was er geen eerbied voor collectieve meningen. Ideeën moesten zich voor de individuele rede rechtvaardigen’. 

In Schweitzers tijd klinkt echter steeds meer de roep naar ‘Ein Land, ein Volk, ein Führer’, zoals ook nu de roep om populistische leiders toeneemt. Het is opmerkelijk pessimistische geluiden te horen uit de mond van iemand, die voor velen een optimistische inspiratiebron was (en nog steeds is). 

Schweitzer zelf zegt daarover: ‘Mijn inzicht is pessimistisch, mijn willen en hopen optimistisch.’ 

Inderdaad: die wil en die hoop hebben zich uitgekristalliseerd in zijn leven en werk. Als denker heeft hij zich echter ontwikkeld tot een cultuurpessimist. Dat heeft alles te maken met zijn definitie van cultuur als geestelijke en materiële vooruitgang. Met deze definitie veegt Schweitzer alle spitsvondige studies over het onderscheid tussen cultuur en beschaving van tafel. Dit onderscheid valt volgens hem noch taalkundig noch historisch te verantwoorden.

Als we deze constatering goed voor ogen houden, dan zien we dat na de ‘Verlichting’ het geestelijke aspect van de cultuur (oftewel de beschaving) bij het materiële aspect achterblijft. De negentiende eeuw laat een explosie van uitvindingen zien: de stoomboot, de stoomtrein, telefoon, telegraaf, elektrisch licht, de auto enz. Door deze sterke materiële ontwikkeling, ontstond het geloof dat de mensheid alleen maar vooruit kon gaan, ook in geestelijke zin.

Dit negentiende-eeuwse vooruitgangsgeloof liep te pletter in de Eerste Wereldoorlog. Sindsdien is gebleken dat de mensheid haar morele greep op de technische ontwikkeling dreigt te verliezen. Dat zien we bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld kernenergie, genetische manipulatie of artificiële intelligentie. Deze ontwikkelingen dreigen zich tegen de mens te keren. Hoe komt dat? Schweitzer wijst heel duidelijk de oorzaak aan. Steeds meer mensen geven het zelfstandig denken in handen van dictators.

Deze diagnose van Schweitzer is actueler dan ooit. Wereldwijd klinkt op het ogenblik de roep om ‘de sterke man’.

Wereldwijd wordt fake news gebruikt. Wereldwijd neemt het populisme toe. Volgens Schweitzer bestaat daartegen maar een remedie: de mens moet weer een zelfstandig denkend wezen worden. Dan kan zich een gezonde democratie vormen, geen mierenhoop, maar een democratie die berust op zelfstandig denkende personen.



verschenen in het Jung Bulletin 2-2024